-
1 tucker
n. plooister, plooier; ploooivoet (v. naaimachine); chemisette, kraaghemdje; kost, etentucker1[ tukkə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————tucker2〈 werkwoord〉 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 -
2 shuttle
n. schietspoel; pendeldienst (van trein, bus, etc.); shuttle--------v. pendelen; heen en weer vervoerenshuttle1[ sjutl] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 → shuttlecock shuttlecock/5 → space shuttle space shuttle/————————shuttle21 pendelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 pied-de-biche
-
4 Tritt
〈m.; Tritt(e)s, Tritte〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 wieder Tritt fassen • weer op gang, dreef komenTritt halten • in de pas blijven, lopenim (gleichen) Tritt • in de pas〈 leger〉 ohne Tritt, marsch! • in het gelid vrij!2 einen Tritt bekommen, kriegen • (a) een trap krijgen, getrapt worden; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 eruit getrapt worden
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский